Julio loopt tegen de veertig en woont nog altijd bij zijn moeder. Ze hebben het gezellig samen. Dat is de vriendelijke omschrijving. Je kunt ook het woord klef gebruiken. Of bizar. Maar hoe ze ook op elkaar gesteld zijn, ze gaan nooit de grens van het betamelijke over. Het blijft bij samen dansen, drinken en snuiven. Niet echt het paradijs op aarde, maar Julio vindt het allang best. Hun leven draait om kleinschalige cocaïnehandel: moeder, al veertig jaar illegaal in Italië, komt oorspronkelijk uit Colombia, daar heb je het al. Alles verandert wanneer ze in hun huis een bolletjesslikster opvangen, ook uit Colombia. Deze Ines maakt indruk op Julio, en hij lijkt zowaar afstand te nemen van zijn moeder, die dit allemaal bepaald niet ziet zitten. Ze haalt alles uit de kast (tot en met een geladen pistool) om haar positie terug te veroveren. Julio neemt een drastisch besluit, en gaat er vandoor. Maar dan belt zijn moeder: kom alsjeblieft terug, ik ben ziek. Dus: hangende pootjes. Dan gebeurt er weer iets wat het leven van Julio overhoop haalt. Het knappe aan El Paraíso dat dit in wezen absurde verhaal heel geloofwaardig en vol mededogen uit de doeken wordt gedaan. Die opzichtige closeup van een pièta, u weet wel, die scène waarover Gerard Reve zei: ‘Kan die grote lummel zichzelf niet in bad doen?’, is er alleen net te veel aan.
Geef een reactie