In een buitenwijk stond Kronkel ’s avonds laat op een bus te wachten, naast een oude man, met een soort schipperspet op. Geruime tijd staarden ze zwijgend voor zich uit. Aan de overkant was een muur, waarop nog een flard van een oud verkiezingsbiljet kleefde. ‘Vrijheid’ stond erop. Het papier was losgeraakt en het woord flapperde in de wind. “We keken er allebei naar. Toen zei de man, wijzend met z’n vinger: ‘Dat bestáát niet.’ ‘Meent u dat nou?’ vroeg ik. ‘Vrijheid is larie,’ stelde hij vast. ‘En ik kan het weten, want ik heb er mijn hele leven naar gezocht.’” Lees hier waarom de man bij de bushalte niet zo’n hoge pet op heeft van vrijheid.
Uit: S. Carmiggelt, Duiven melken, Amsterdam, 1960.
Geef een antwoord