Deze week kregen de middelbare scholen bericht van het ministerie van OCW dat de staatssecretaris het examenreglement heeft aangepast. Voor het vak Nederlands geldt dat bij het centraal schriftelijk examen voortaan niet alleen gelet wordt op de kwaliteit van de antwoorden, maar ook op ‘correct taalgebruik’. Dat lijkt logisch, want we willen toch allemaal dat onze leerlingen aan het eind van de middelbare school de taal voldoende beheersen. In werkelijkheid is het echter een incorrecte en unfaire maatregel. Ten eerste is het onredelijk om lopende het schooljaar opeens de regels te vervangen. De aanpassing houdt in dat er in het toch al krappe examenjaar nog meer tijd moet worden ingeruimd voor spelling, interpunctie en zinsbouw, aangezien taalfouten nu voor een aftrek van maar liefst vier punten kunnen zorgen. Dit kan omgerekend al snel oplopen tot bijna een heel punt op het CSE-cijfer, dat voor 50% het diplomacijfer bepaalt. Ten tweede is het zo dat het centraal schriftelijk examen betrekking heeft op het onderdeel leesvaardigheid. Dan is het oneigenlijk om leerlingen af te straffen op hun schrijfvaardigheid. In theorie kan iemand nu nul punten scoren op een inhoudelijk briljant antwoord. De schrijfvaardigheid is bovendien al getoetst en afgerond in het schoolexamen. Ten derde is de nieuwe maatregel zeer in het nadeel van dyslecten en leerlingen van wie Nederlands niet de moedertaal is. Inzicht in de structuur van de tekst, de bedoeling van de schrijver en de kracht van zijn argumentatie is niet meer genoeg, het gaat ook om de d’en dt’s. Alsof die iets zeggen over begrijpend lezen. De vraag is of de staatssecretaris zelf voldoende taalgevoel heeft om in te zien dat lezen en schrijven totaal verschillende vaardigheden zijn. Of ligt aan zijn beslissing het populistische en dus ongenuanceerde sentiment ten grondslag dat ‘geen middelbare scholier tegenwoordig nog fatsoenlijk kan spellen’?
Geef een antwoord