Zo heel af en toe verschijnt in het Nederlands taalgebied een roman die echt goed is. Jeroen Brouwers schrijft in Het hout alle trauma’s en frustraties van zich af die hij kennelijk heeft overgehouden aan zijn jeugd in allerlei Limburgse katholieke kostscholen. Je denkt onder het lezen vaak: zo erg zal het toch niet geweest zijn, maar dan schiet je de kop van bisschop Gijsen weer te binnen, loerend door een kier in het gordijn rond een jongensbed, en dan denk je: ja, zo erg was het echt, en misschien nog wel veel erger, misschien waren die jongensknijpende nichten nog veel gruwelijker dan Reve zich kon voorstellen en dan Brouwers zich durft te herinneren. Gelukkig is Het hout niet alleen een aanklacht en een requisitoir, maar vooral ook een knap geschreven en vernuftig in elkaar gezet liefdesverhaal, met angst, twijfel en schuldgevoel als schurende motieven. Het ‘hout’ is de snerpende strijkstok waarmee de dictator van het jongenspensionaat zijn minderjarige slachtoffers martelt.
De pij irriteert mijn huid.
Het lompengewaad van Franciscus van Assisi die met wolven sprak.
Kloosterlingen die in zijn orde zijn getreden dragen zijn habijt dat de vorm van een kruis heeft. Voorzien van een capuchon hangt het zwaar aan de schouders, reikt tot de voeten en hult het hele lichaam in faecaal bruin, de stof is ruw en schrijnt. Men moet er kleding onder dragen om niet zinneloos te worden van de jeuk, die het naakte vel teistert als termieten.
Wat draagt een kloosterling onder zijn pij? Een tot het middel reikende kiel, een trainingsbroek, een onderbroek, dit lijfgoed is voorzien van verstelbare elastieken.
Ja René, het was echt zo erg. En nog erger.Sla het boek ‘Vrome zondaars’ van Joep Dohmen er maar op na.